

 Het mooiste 
Kerstverhaal !
 
 
Het mooiste 
Kerstverhaal !
 

Verteltijd: ca. 10 min.


De engel
Een kerstverhaal van Godfried Bomans.
 
Boven, in het topje van de kerstboom, stond een engel. Hoe zij daar gekomen was, 
dat kon zij zich met de beste wil niet meer herinneren. Zij had nog een vage 
heugenis aan een nauwe, donkere ruimte, waaruit zij opeens door een kleine hand 
in, een zee van licht getild was. Het was een glorieuze geboorte geweest en 
sinds dat ogenblik was zij altijd gelukkig geweest. Dit alles had eigenlijk nog 
maar één avond geduurd, maar voor een Kerstengel is dat een eeuwigheid, dat 
begrijp je wel.
Arme, kleine Kerstengel! Zij wist niet dat het Kerstfeest slechts een enkele 
avond duurt en dat die al bijna voorbij was. Zij stond, met een blikken knipje 
aan de boom bevestigd, zachtjes heen en weer te wiegen en keek door haar gazen 
vleugels naar de lichtjes der kaarsen, die beneden haar brandden.
En opeens, daar doofde een kaars uit. Meerdere volgden.
Het werd steeds donkerder om haar heen en ten laatste zag zij niets dan de 
zwarte nacht. De engel nieste, want de walm der gedoofde kaarsen prikkelde in 
haar neus. In het begin dacht zij dat het een grapje was, maar toen het donker 
bleef, kwam zij tot nadenken. "Ik had beter moeten opletten, toen het nog licht 
was," dacht zij spijtig, "ik heb helemaal niet gekeken. ik herinner mij 
eigenlijk niets. Absoluut niets. Werd het maar weer licht."
En het werd licht. Maar hoe geheel anders was dit licht. Grauw, groezelig en met 
tegenzin viel het door een groot, vierkant raam, en eer het ten volle ontloken 
was, kwam er een dienstbode in de kamer; pakte de Kerstboom en smeet hem op 
zolder.
Bom. Daar lag de engel en keek recht in een naad van de planken vloer. Het was 
er verschrikkelijk koud, en buitengewoon ongezellig. In het begin dacht de engel 
weer: "Kom, kom het is maar een grapje," maar toen zij daar drie volle dagen en 
nachten in de naad van de houten vloer gekeken had, begon zij. zich ernstig 
ongerust te maken.
En hoe langer zij over het licht van het vierkante raam nadacht, hoe duidelijker 
begreep zij dat dit het mooiste was dat zij ooit gezien had. "Ik zal proberen 
het je uit te leggen," sprak zij op een maartse dag tegen een muis, die juist 
voorbijkwam, "door een glazen gat in de hemel viel een verblindend licht bovenop 
mijn hoofd. Dat is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt. Ik kan je niet 
zeggen, hoe gelukkig ik eigenlijk was. Maar ik was in die tijd erg onnozel: ik 
besefte het niet. Nu weet ik het. En nu is het te laat. Maar ik heb tenminste de 
herinnering."
"Dat is altijd wat," meende de muis, na er een hele tijd over te hebben 
nagedacht, "goedendag, ik moet verder."
Op een dag kwam de meid op zolder en vond de Kerstengel in een schemerige hoek 
op de grond liggen. En zij nam haar op en smeet haar in het kolenhok. Daar lag 
zij, tussen twee turven, recht tegenover een somber kijkend stuk antraciet. Een 
week lang zweeg de engel, want zij vond dit geen gezelschap om tegen te praten.
Doch eindelijk, op een dag in september, kon zij zich niet meer inhouden. 
"Jullie hebben er geen flauwe voorstelling van;" sprak zij, "hoe het licht op 
zolder is. Het doet bijna pijn aan de ogen, zó stralend is het. Jammer genoeg 
was ik toen te beperkt om mijn zaligheid ten volle, te begrijpen. Maar ik heb nu 
tenminste iets om aan te denken."
"Dat is altijd wat," meende het stuk antraciet, "maar ik vind de verlichting 
hier ook heel redelijk."
De engel, zweeg. Tegen zulk een bekrompen opvatting was het vruchteloos te 
spreken.
Op zekere ochtend nu speelde het, jongetje, dat in het huis woonde, in het 
kolenhok. En toer hij de engel zag nam hij haar op en, wierp haar in de 
vuilnisbak. Het was er aardedonker. De engel vatte haar,nieuwe toestand 
aanvankelijk als een scherts op, doch toen het drie dagen lang donker bleef, zó 
pikdonker, dat niemand in de vuilnisbak een hand voor zijn ogen zag, kwam zij 
tot nadenken. Zij dacht en, zij dacht, en ten laatste kon zij het niet meer 
houden en riep: "Is hier soms iemand om naar mij te luisteren?"
"Jawel," zei een stuk spiegelglas, "als het niet te flauw is."
En de engel vertelde van het verblindende licht in het kolenhok en hoe 
verrukkelijk het daar geweest was. "Ik was te dom," besloot zij met een zucht, 
"om het te begrijpen. Maar nu begrijp ik het. Ik zie het helemaal in." Het stuk 
spiegelglas zweeg, want het had zoveel ijdelheid in zijn leven gezien, dat het 
wat eenkennig geworden was.
Op een donderdag, in de namiddag, toen het al wat schemerig was, kwam de 
vuilnisman voorbij. Hij sloeg het deksel op en zag de engel liggen. Nu is het 
altijd prettig een engel te ontmoeten, doch als men vuilnisman is, voelt men 
zich dubbel verblijd. En hij stak de engel in zijn zak en gaf haar 's avonds aan 
zijn vrouw. "Alsjeblieft," zei hij, "voor de Kerstboom." En de vrouw van de 
vuilnisman borg de engel in een kartonnen doos en zette de doos in de kast.
"Hallo," zei de engel, na een tijdje stil te hebben gelegen, "is hier iemand?"
Maar er was niemand in de doos dan het houtwol waarin de engel lag; en houtwol, 
dat weet je, heeft een zwijgzame aard. En dat was maar heel goed, want, de engel 
had eigenlijk helemaal niets te vertellen. Want hoe zij ook dacht en peinsde 
over haar oude vuilnisbak, zij zag er niet meer licht in dan in de kartonnen 
doos waarin zij nu lag: het was in beide even donker. En toen, eindelijk, toen 
zij begreep dat het niet zwarter meer kon worden, liet zij het verleden varen en 
dacht aan de toekomst.
En een nieuw gevoel doorstroomde haar, zij gevoelde zich blij en vol 
verwachting. Alle spijt en alle wrok weken uit haar hart, en zij lag stil en met 
open ogen te wachten op de kleine hand, die haar omhoog zou heffen uit het 
duister naar het licht.
En de hand kwam en hief haar omhoog naar het topje van een kerstboom. De 
Kerstboom was veel kleiner dan die van het vorig jaar en er brandden ook minder 
lichtjes in. Maar dat zag de engel niet. Met een blikken knipje aan de top 
bevestigd, wiegde zij zacht heen en weer en keek door haar gazen vleugels naar 
de fonkelende versierselen van de boom. "Verrukkelijk," dacht zij, 
"verrukkelijk. Maar laat ik dit keer goed opletten. Dadelijk is het voorbij. En 
dan wil ik alles gezien en alles geweten hebben."
En zij sperde haar ogen wijd open en zij tuurde dwars door de takken naar 
beneden. En zij zag, de vuilnisman staan, in een nieuw pak gestoken, zijn 
vrouw,en hun beider kind, met een blauwe strik in het haar. En de ogen van het 
kind keken strak en regelrecht in een klein, open huisje, waarin ook een man, 
een vrouw en een kind te zien waren, maar véél en véél kleiner, en verder een 
os, en een ezel, zo groot als, de beestjes in een speelgoeddoos.
Opeens schrok de engel. Want daar, aan de nok van het huisje, was een engel 
bevestigd als zij, met dezelfde gazen vleugels en hetzelfde lint met de handen 
ophoudend als zij in haar eigen handen hield. En nu voor het eerst kon zij de 
woorden lezen, die erop stonden: "Glorie aan God en vrede op aarde aan de mensen 
van goede wil."
En een gevoel, van diep geluk doorstroomde de eenzame engel boven in de boom, 
die zich zo lang verlaten en verongelijkt had gevoeld. "Ik heb een Boodschap in 
mijn handen," dacht ze fier, "nu kan mij niets meer gebeuren. Welke ongelukken 
mij ook zullen overkomen, ik heb mijn schat bij mij en niemand kan mij die 
ontnemen."
En er overkwamen haar vele ongelukken. Want in het vierde jaar brak zij af van 
de boom en kwam in een blokkendoos terecht, en van hier uit belandde zij in de 
lappenmand. En tenslotte woei zij in de tuin op een hoop dorre bladeren en lag 
daar stil op haar rug naar de jagende wolken te kijken. En zij voelde, hoe zij 
langzaam en pijnloos verteerde, dag na dag; maar zij hield het lint stevig vast 
en, er was geen bitterheid in haar. Want zij wist dat zij een wezen was; bestemd 
om dood te gaan, doch uitverkoren om de Goede Boodschap tot het einde te 
bewaren.
* * * EINDE * * *
 
| 
			 | 
--------------------------------------------------------------------------------
Bron: www.beleven.org
Fijne feestdagen en een gelukkig nieuw jaar !

