Het mooiste Kerstverhaal !
Verteltijd: ca. 17 min.
Kerstspoken
Een kerstverhaal van Maksim Gorki.
Ik was klaar met het schrijven van
mijn kerstverhaal. Ik wierp mijn pen neer, stond op van mijn lessenaar, en begon
op en neer te lopen in mijn kamer. Het was nacht en buiten gierde de
sneeuwstorm. Ik hoorde vreemde geluiden, het leek wel een zacht gefluister of
zuchten dat van de straat binnendrong door de muren van mijn kleine kamertje,
dat voor driekwart gehuld was in duistere schaduwen. Het was de door de wind
opgejaagde sneeuw, die langs de muren schuurde en tegen de ruiten sloeg.
Een licht, wit, vreemd voorwerp vloog voorbij mijn venster en verdween; er ging
een koude huivering door mij heen. Ik liep naar het raam, keek op straat, en
legde mijn door het werken warm geworden hoofd tegen het koele hout.
De straat was verlaten en stil. Nu en dan nam de wind kleine doorzichtige
sneeuwwolkjes op van het plaveisel en joeg ze door de lucht als draadjes van een
teer weefsel.
Voor mijn venster brandde een lantaarn. Zijn vlam voerde trillend en bevend een
hevig gevecht met de wind. Het flakkerende licht viel als een slagzwaard in de
duisternis en de sneeuw die van het dak van het huis in het schijnsel viel,
lichtte een ogenblik op als een gewaad van vonken. Mijn hart werd droevig en
koud, toen ik dit spel van de wind bekeek. Ik kleedde me vlug uit, doofde de
lamp en ging slapen.
Toen het licht uit was en de duisternis mijn kamer vulde, werden de geluiden
duidelijker en het raam staarde mij aan als een grote witte vlek. Het
onophoudelijke getik van de klok gaf het voorbijgaan van de seconden aan. Soms
ging hun snelle gang verloren in het gehijg en gezoef van de sneeuw, maar
spoedig hoorde ik weer het tikken van de seconden op hun weg naar de eeuwigheid.
Nu en dan was hun geluid duidelijk en precies, alsof de klok in mijn eigen hoofd
stond.
Ik lag in bed en dacht na over het verhaal dat ik juist voltooid had en ik vroeg
mij af of het een succes was.
In dit verhaal vertelde ik over twee bedelaars, een blinde oude man en zijn
vrouw, die stil en teruggetrokken een leven leidden dat hun niets dan angst en
vernedering bracht. Op de ochtend voor Kerstmis hadden ze hun dorp verlaten om
in de nabijgelegen nederzettingen aalmoezen te vragen om de volgende dag de
geboorte van Christus feestelijk te kunnen vieren.
Ze verwachtten de dorpen in de buurt te bezoeken en weer thuis te zijn voor de
vroege ochtenddienst met hun manden vol gaven, die hun om Christus" wil waren
uitgereikt.
Hun verwachtingen (zo vervolgde ik mijn verhaal) werden natuurlijk
teleurgesteld. De gaven die ze ontvingen waren karig en het was heel laat toen
het paar, vermoeid van de tocht van die dag, ten slotte besloot naar hun koude
lemen hut terug te keren. Met een lichte last op hun schouders en een groot
verdriet in hun hart, strompelden ze langzaam over de besneeuwde vlakte; de oude
vrouw liep voorop, de oude man hield haar ceintuur vast en volgde haar.
Het was een donkere nacht, de lucht was bedekt met wolken en voor de twee oude
mensen was het dorp nog veraf.
Hun voeten zonken in de sneeuw, die door de wind werd opgejaagd en die in hun
gezicht striemde. Zwijgend en rillend sleepten ze zich voort. Moe en verblind
door de sneeuw, was de oude vrouw van de weg afgeraakt en nu liepen ze doelloos
rond in het open veld. "Zijn we nu gauw thuis? Zorg dat we op tijd komen voor de
vroegmis!" mompelde de blinde man achter de vermoeide schouders van zijn vrouw.
Ze zei dat ze spoedig thuis zouden zijn en een nieuwe huivering van kou ging
door haar heen. Ze wist dat ze de weg was kwijtgeraakt, maar dat durfde ze haar
man niet te vertellen. Nu en dan leek het of de wind het geluid van hondengeblaf
meevoerde, en dan liep ze de richting in waar dat geluid vandaan kwam. Maar al
spoedig hoorde ze het geluid van de andere kant. Ten slotte begonnen de krachten
haar te begeven.
"Vergeef mij, vadertje, vergeef mij om Christus' wil. Ik ben van de weg
afgedwaald en ik kan niet meer. Ik moet gaan zitten."
"Je zult doodvriezen," antwoordde hij.
"Laat me even uitrusten. En als we doodvriezen, wat dan nog? Het leven op aarde
is echt niet prettig."
De oude man slaakte een diepe zucht en gaf toe.
Ze gingen in de sneeuw zitten met hun ruggen tegen elkaar en leken wel twee
hoopjes vodden, een speelbal van de wind. Wolken sneeuw woeien tegen hen op, ze
werden bedekt door scherpe puntige kristallen en de oude vrouw, die minder dik
gekleed was dan haar man, voelde algauw een merkwaardige, aangenaam aandoende
warmte.
"Moeder!" roep de oude man, die rilde van de ijzige koude, "sta op, we moeten
verder!" Maar ze was ingedommeld en mompelde slechts een paar onverstaanbare
woorden in haar slaap. Hij probeerde haar te doen opstaan, maar had daartoe niet
de kracht. "Je zult bevriezen!" schreeuwde hij en riep toen om hulp over het
grote open veld.
Maar ze voelde zo warm aan, zo behaaglijk! Na enige mislukte pogingen ging de
man wanhopig in de sneeuw zitten.
Hij was nu vast ervan overtuigd dat alles wat hem overkwam opzet was van God en
dat er voor hem en zijn bejaarde vrouw geen uitweg meer was. De wind warrelde en
danste uitgelaten om hen heen, bedekte hen speels met een laag sneeuw en speelde
een vrolijk en guitig spel met de lompen die hun oude ledematen, die moe waren
van een lang leven van armoede, bedekten. De oude man werd nu ook doorstroomd
door een behaaglijk gevoel van warmte.
Plotseling hoorde hij hoe de wind het mooie, plechtige en melodieuze geluid van
kerkklokken meevoerde.
"Moeder!" riep hij, "er wordt geluid voor de vroegmis. Vlug, laten we gaan!"
Maar zij was reeds daar, waarvan geen terug meer is. "Hoor je? De klokken
luiden, zeg ik je. Sta op! O, we komen vast te laat!" Hij probeerde op te staan,
maar merkte dat hij zich niet bewegen kon.
Toen begreep hij dat zijn einde nabij was en hij begon stil te bidden: "Heer,
wees genadig voor de zielen van Uw dienaren! Wij waren beiden zondaren. Vergeef
ons, o Heer! Wees barmhartig voor ons!"
Toen leek het alsof van over het veld in een lichte schitterende wolk van sneeuw
een stralende tempel van God naar hem toegedreven kwam: een zeldzaam mooie,
wonderbaarlijke tempel.
Hij bestond helemaal uit vurige mensenharten en zelf had hij ook de vorm van een
hart, en in het midden stond op een hoog voetstuk Christus in eigen persoon. Bij
dit visioen stond de oude man op en knielde op de drempel van de tempel.
Nogmaals zag hij hetzelfde droombeeld en hij keek naar de Redder en Zaligmaker.
En van zijn hoge plaats sprak Christus met een vriendelijke melodieuze stem:
"Harten die vervuld zijn van een vurig medelijden zijn de grondvesten van mijn
tempel, u die in uw leven gesnakt hebt naar medelijden, die ongelukkig geweest
bent en vernederd, treedt binnen in de Eeuwige Vrede!"
"O Heer!" sprak de oude man, toen hij weer zien kon, en hij huilde opgewonden
van vreugde, "U bent het werkelijk, Heer!"
En Christus glimlachte welwillend naar de oude man en zijn levensgezellin, die
weer tot leven gewekt was door de glimlach van de Heiland. En zo vroren de beide
bedelaars dood in het open, besneeuwde veld.
Ik dacht na over de verschillende gebeurtenissen uit het verhaal en vroeg mij af
of het vlot en roerend genoeg was om het medelijden van de lezer op te wekken.
Het leek me dat ik die vraag bevestigend kon beantwoorden, dat het onmogelijk
het door mij gewenste doel kon missen.
Met deze gedachte viel ik in slaap en ik was tevreden met mezelf.
De klok bleef maar tikken en in mijn slaap hoorde ik het gieren en brullen van
de sneeuwstorm, die steeds heviger werd. De lantaarn woei uit. De storm buiten
bracht steeds nieuwe geluiden voort. De luiken van de vensters rammelden. De
takken van de boom die voor de deur stond sloegen tegen het metalen dak.
Een gezucht, een gegrom, een gehuil, een gebrul en een gefluit weerklonk, en dit
alles verenigde zich nu eens tot een droevige melodie, die het hart verdrietig
maakte, dan weer tot een zacht wijsje als van een wiegeliedje.
Het had de uitwerking van een fantastisch verhaal dat de ziel scheen te
betoveren.
Maar plotseling, wat was dat? In het nauwelijks zichtbare venster werd een
blauwachtig fosforiserend licht zichtbaar, en het venster zelf werd groter en
groter, tot het ten slotte de afmetingen van de hele muur had aangenomen. In het
blauwe licht dat de kamer vervulde, verscheen plotseling een dikke witte wolk,
waarin helle vonken gloeiden als ontelbare ogen. Alsof de wind ermee speelde,
draaide de wolk in 't rond, begon op te lossen, werd langzaam doorzichtig, viel
uiteen in kleine stukjes en blies een ijzige koude in mijn lichaam, die mij
angstig maakte. Iets als een ontevreden, nijdig gemompel steeg op uit de
wolkenflarden, die zich steeds scherper aftekenden en vertrouwde vormen
aannamen.
Daar in de hoek was een troep kinderen, of liever, het waren de schaduwen van
kinderen en daarachter verscheen een oude man met een grijze baard, die omgeven
was door vrouwencontouren. Waar komen die schaduwen vandaan? Wat willen ze?
waren de vragen die door mijn hoofd schoten, terwijl ik angstig naar deze
verschijningen staarde.
"Waar we vandaan komen?" was het plechtige antwoord van een ernstige, barse
stem. "Ken je ons niet? Denk eens na!" Zwijgend schudde ik mijn hoofd. Ik kende
ze niet. Ze bleven door de lucht zweven in een ritmische beweging alsof ze een
plechtige dans uitvoerden op het gezang van de storm.
Half doorzichtig, en nauwelijks te onderscheiden, warrelden ze luchtig en
geluidloos om mij heen, en plotseling zag ik in hun midden de blinde oude man,
die de ceintuur van de bejaarde vrouw vasthield. Diep voorover gebogen
strompelden ze me voorbij met een verwijtende blik in hun ogen.
"Herken je ze nu?" vroeg dezelfde plechtige stem. Ik wist niet of het de stem
van de storm was of de stem van mijn geweten, maar hij had een bevelende klank,
die geen tegenspraak duldde.
"Ja, dat zijn ze," vervolgde de Stem, "de droevige helden van je succesvolle
verhaal. En al die anderen zijn ook helden uit je kerstverhalen - kinderen,
mannen en vrouwen, die je laat doodvriezen om je publiek te amuseren. Kijk eens
hoeveel er zijn en hoe meelijwekkend ze er uitzien, de vruchten van je
verbeelding!"
Er kwam beweging in de onvaste vormen en twee kinderen, een jongen en een
meisje, traden op de voorgrond. Ze leken op twee bloemen van sneeuw of op het
schijnsel van de maan.
"Deze kinderen," sprak de Stem, "heb je laten doodvriezen onder het venster van
het rijke huis, waarin de schitterende kerstboom straalde. Ze stonden te kijken
naar de boom - herinner je het je? - en ze zijn bevroren." Geluidloos zweefden
mijn arme kleine helden langs mij heen en verdwenen. Ze schenen op te lossen in
het blauwe, nevelachtige licht. In hun plaats verscheen een vrouw met een
ongelukkig, uitgeteerd gezicht.
"Dit is de arme vrouw die zich naar haar huis in het dorp haastte op kerstavond
om haar kinderen een paar goedkope kerstcadeautjes te brengen. Ook haar heb je
laten doodvriezen."
Beschaamd en angstig staarde ik naar het gezicht van de vrouw. Ook zij verdween
en in haar plaats kwamen nieuwe verschijningen. Ze waren allemaal droevige,
zwijgende spookbeelden met een uitdrukking van onzegbaar leed in hun sombere
blik.
En weer hoorde ik de plechtige Stem op duidelijke, onverstoorbare toon spreken:
"Waarom heb je die verhalen geschreven? Is er niet genoeg werkelijk, tastbaar en
zichtbaar leed in de wereld, dat jij beslist nog meer ellende en droefheid moet
uitvinden en je verbeelding moet inspannen om nog wat opwindende en realistische
verhalen neer te schrijven? Waarom doe je dat? Wat bedoel je ermee? Wil je de
mensen al de vreugde in het leven ontnemen? Wil je hun het laatste restje
vertrouwen in het goede ontnemen door hun alleen het kwaad te laten zien? Waarom
laatje in je kerstverhalen jaar in jaar uit nu eens kinderen en dan weer
volwassenen doodvriezen? Waarom? Wat heb je daarmee voor?"
Ik stond versteld van deze vreemde aanklacht. Iedereen schrijft kerstverhalen in
dezelfde geest. Je neemt een arme jongen en een arm meisje, of iets dergelijks,
en dan laatje ze doodvriezen onder een of ander venster, waarachter gewoonlijk
een prachtige kerstboom staat, die zijn schitterende licht op hen afstraalt. Dat
is mode geworden en ik heb die mode gevolgd... In die zin antwoordde ik. "Als ik
die mensen laat doodvriezen," zei ik, dan doe ik dat met de beste bedoelingen
van de wereld. Door hun doodsstrijd te schilderen, wek ik menselijke gevoelens
bij" het publiek op voor deze ongelukkigen. Ik wil het hart van mijn lezers
ontroeren, dat is alles."
Er ging een vreemde opwinding door de menigte spookverschijningen, alsof ze
spottend een protest tegen mijn woorden wilden aanheffen.
"Zie je hoe ze lachen?" zei de geheimzinnige Stem.
"Waarom lachen ze?" vroeg ik nauwelijks hoorbaar.
"Omdat je zulke onzin praat. Je wilt edele gevoelens in de harten van je lezers
opwekken door de uitbeelding van de ellende, terwijl ze de werkelijke ellende
dagelijks om zich heen zien. Bedenk eens hoe lang de mensen al geprobeerd hebben
edele gevoelens wakker te roepen in het hart van andere mensen, bedenk eens
hoeveel mensen voor jou hun genie daarop reeds gericht hebben en kijk dan eens
naar het werkelijke leven. Idioot die je bent! Als de werkelijkheid hen niet
beroert, en als hun gevoelens niet gekwetst worden door de wrede onbarmhartige
ellende en door de peilloze diepten van de bestaande laagheid, hoe kun je dan
hopen dat de vruchten van je verbeelding hen kunnen verbeteren? Geloof je
werkelijk dat je het hart van een menselijk wezen kan ontroeren door hem over
een bevroren kind te vertellen? De zee van ellende slaat kapot op de dijk van
harteloosheid, hij slaat er woedend tegen aan, en nu wil jij proberen hem tot
kalmte te brengen door er een paar erwten in te gooien!"
De spookverschijningen begeleidden deze woorden met hun stille lach, en de storm
barstte uit in een schrille en cynische lachbui; maar de Stem bleef
onophoudelijk spreken. Ieder woord dat hij sprak, was als een spijker die in
mijn hersenen geslagen werd.
Het werd ondraaglijk en ik hield het niet meer uit. "Het is allemaal een leugen,
een leugen!" schreeuwde ik in een aanval van woede. Ik sprong uit mijn bed en
viel languit in de duisternis, zakte steeds vlugger en dieper in de afgrond die
zich plotseling voor mij opende.
Het fluiten, het gehuil en het gelach volgden mij in de diepte en de spoken
joegen achter mij aan door de duisternis, grijnsden mij aan en bespotten mij. Ik
werd 's ochtends wakker met een barstende hoofdpijn en in een heel slechte
stemming. Het eerste wat ik deed was mijn verhaal van de blinde bedelaar en zijn
vrouw nog eens overlezen. Toen verscheurde ik het manuscript.
* * * EINDE * * *
|
--------------------------------------------------------------------------------
Bron: www.beleven.org
Fijne feestdagen en een gelukkig nieuw jaar !